Richtlijnen huisvesting en verzorging
Stigmochelys pardalis
Auteur: Harrie Hensgens
Datum: november 2021
Let op: de huisvestingsrichtlijnen van de NBSV zijn met zorg opgesteld. De auteurs zijn ervaren houders en kwekers van de bewuste soort(en). Zij hebben hun ruime praktijkervaring als kennisbron ingezet. De auteurs zijn geselecteerd en begeleid door een werkgroep van de NBSV. Omdat altijd sprake is of moet kunnen zijn van voortschrijdende inzichten, kunnen de richtlijnen in de loop van de tijd wijzigen. Het gaat daarom om richtlijnen en niet om een normstellend document dat bedoeld is om over te nemen als geldende regelgeving. De verschillende huisvestingsaspecten per soort behoren in onderlinge samenhang te worden gezien. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een kleinere huisvesting (dan de minimum omvang) voldoet als extra aandacht aan de inrichting is besteed. Niet de richtlijnen zijn maatgevend, maar het gedrag van dieren. Als voorbeeld: een schildpad die continue langs de rand van de huisvesting loopt, is niet goed gehuisvest. Dat kan aan de grootte van de huisvesting liggen, maar ook aan de inrichting ervan of zelfs aan beide aspecten.
Perspectief
Klimaat | |||
Gematigd
|
(Sub)tropisch
|
Woestijn/Steppe
|
|
Land
|
|
|
|
Moeras
|
|||
Water
|
Ondersoorten
Er is veel discussie over het bestaan van twee ondersoorten:
- Stigmochelys pardalis pardalis;
- Stigmochelys pardalis babcocki.
Recent onderzoek erkent deze ondersoorten nog niet.
Herkomst
Genetisch
Dieren uit de verschillende herkomstgebieden verschillen vaak subtiel van elkaar. Dieren uit de noordelijke en zuidelijke uitersten zijn veelal groter (in de uitersten 20-25 kg en soms 40-50 kg, tegen normaal 10-15 kg). Dit kan een genetische oorsprong hebben. Vanwege de verschillende genetische kenmerken wordt geadviseerd om dieren met een bloedlijn die herleidbaar is naar een specifieke geografische oorsprong, niet te kruisen met dieren met een andere geografische oorsprong. Het kruisen van dieren met een verschillende oorsprong leidt biologisch gezien weliswaar tot gezonde dieren (met een rijkere genenpool), maar unieke kenmerken van een lokale vorm gaan verloren.
Biotoop
Zeer gevarieerde habitats, van dorre, droge savannegebieden tot (zelden) vochtige bosgebieden. Stigmochelys pardalis is een grazende soort met een voorkeur voor semi-aride, doornige omgevingen en een grasland-habitat.
In gevangenschap wordt Stigmochelys pardalis gehouden in een groot en verwarmd terrarium (kamer/schuur/garage). ’s Zomers kunnen de dieren bij geschikt weer ook in een (ontsnappingsvrij) buitenverblijf worden gehouden. Jonge dieren kunnen tot een bepaalde grootte opgroeien in een standaard terrarium. Qua inrichting zijn er vele mogelijkheden. Het is belangrijk om daarbij onder meer de volgende aspecten in acht te nemen:
- zonmogelijkheden (warmtelampen);
- warm basisklimaat (verwarmde ruimte);
- UV-licht en daglicht (in de binnenruimte);
- lichtvochtige schuilmogelijkheden (zeker bij jonge, opgroeiende dieren);
- schuilmogelijkheden om zich te kunnen verstoppen voor elkaar (tijdelijk) niet verdragende dieren;
- variatie en obstakels (stenen, stronken, hellingen, etc.);
- substraat bij jonge dieren bestaande uit een leem-zandmengsel; bij grotere of volwassen dieren een bodembedekking van goed absorberende vlassnippers, hennepsnippers en/of fijngesneden stro.
Richtlijn: bied een gevarieerde inrichting met voldoende basiswarmte en zon- en schuilmogelijkheden. Bied bij opgroeiende dieren lichtvochtige schuilmogelijkheden.
Klimaatgegevens
Het natuurlijke verspreidingsgebied wordt gekenmerkt door een periode van vijf maanden (november-maart) met overdag een nominale temperatuur van 25 à 30 °C en veel neerslag. In de overige maanden van het jaar is het koeler (20 à 25 °C) en veel droger.
Om de temperatuur van het natuurlijke verspreidingsgebied zo goed mogelijk te benaderen, is het noodzakelijk om te werken met een verwarmd terrarium/verblijf. In de warmere periode is een nominale dagtemperatuur tussen de 25 °C en 30 °C gewenst. In de koudere periode ligt deze tussen de 22 °C en 25 °C. Er dient een zonplek aangeboden te worden. Op de plek waar de dieren zonnen, dient de temperatuur circa 40-45 °C te bedragen. De zonplek kan gerealiseerd worden met een UV-lamp of warmtespot. Afhankelijk van het aantal dieren dienen er meerdere zonplekken te worden aangeboden. De grootte van de dieren is bepalend voor het wattage van deze lampen en de hoogte waarop ze aangebracht dienen te worden. Bij middelgrootte dieren volstaat in de regel een warmtespot/UV-lamp van 70 tot 100 Watt. De overige verlichting kan bestaan uit daglicht, TL-buizen, ledpanelen of andere lampen. Bij een voldoende goede zomer kunnen de dieren ook worden ondergebracht in een buitenverblijf. Er moet wel een binnenverblijf beschikbaar zijn waar de dieren bij lagere temperaturen en of natte dagen kunnen verblijven zodat de dieren zich kunnen opwarmen tot circa 30 °C. Algemeen geldt dat de combinatie van een groot verwarmd binnenverblijf en een grotere buitenruimte de voorkeur genieten.
Richtlijn: het verblijf dient verwarmd te zijn, met de mogelijkheid om te ‘zonnen’.
Winterslaap
Deze soort houdt geen winterslaap. Afhankelijk van de weersomstandigheden houdt de soort bij hoge temperaturen zowel in de natuur als in gevangenschap een zomerrust.
Dieren per oppervlakte
Uit de natuur is niet bekend hoeveel dieren er per m2 leven. In gevangenschap bepaalt de grootte van de dieren het aantal dieren per m2. Dieren tot 5 jaar kunnen gemakkelijk in een terrarium worden gehuisvest. In een terrarium is dan een minimum leefruimte van 0,4 m2 voldoende om twee dieren te huisvesten. Ook als slechts één dier wordt gehouden, is dit de minimum leefruimte. Dit komt neer op bijvoorbeeld een bodemafmeting van 80 x 50 cm. Halfwas (25 cm) tot volwassen (50+ cm) dieren hebben behoefte aan een grote leefruimte. Voor deze dieren is een standaardterrarium geen optie. Ze dienen ondergebracht te worden in een groter binnenverblijf, liefst met directe toegang tot een buitenterrein. Volwassen dieren hebben een binnenverblijf van minimaal 4 m2 per paartje nodig. Per dier extra zou er 1 m2 extra gerealiseerd dienen te worden. Een aangrenzend buitenverblijf zou minimaal dezelfde afmeting moeten hebben. Echter het is raadzaam het buitenterrein minimaal twee keer zo groot te maken. Dit omdat de dieren zeer actief zijn en de gehele tijd bezig zijn met grazen. De graszoden houden het anders niet lang uit. Bij het houden van dieren in grotere groepen bepalen de afmetingen van het verblijf en het totale aantal dieren de grootte van de leefruimte. In het algemeen geldt: meer ruimte is altijd beter!
Richtlijn: een binnenverblijf voor volwassen dieren dient op z’n minst 4 m2 groot te zijn en de dieren dienen te beschikken over een buitenverblijf van minstens dezelfde omvang. Per extra volwassen dier dient minimaal 1 m2 extra ruimte beschikbaar te zijn.
Geslachtsonderscheid
Man:
- dikke en lange start;
- hol plastron.
Vrouw:
- korte, ronde staart;
- plat plastron.
Wetgeving
Stigmochelys pardalis valt onder CITES Appendix II en EU bijlage B. Dit betekent dat bij de aanschaf van deze soort een kopie van het CITES-certificaat (de invoervergunning) mee moet worden overgedragen. Nakweekdieren mogen vrij verhandeld worden. Er moet wel een overdrachtsverklaring overhandigd worden.
Voortplanting
Belangrijk is dat er voor de vrouwtjes een goede aflegplek beschikbaar is. Deze dient minimaal 30 cm diep te zijn. Vrouwtjes graven een legkuil van ongeveer 30 cm diep. Het legsel kan tot 30 eieren bevatten. De eieren komen ongeveer 120 tot 160 dagen nadat ze zijn gelegd uit. Er kan grote variatie optreden in de tijdsduur van de ontwikkeling van de eieren. Binnen een legsel kan er tussen het eerste en het laatste uitgekomen ei 30 tot 60 dagen verschil zitten. Geen van beiden ouders is betrokken bij het grootbrengen van het nageslacht. De incubatietemperatuur mag liggen tussen de 29 °C en de 33 °C. Eieren hebben een afmeting variërend van 35 tot 45 mm en zijn voornamelijk rond van vorm. Broedsubstraat: 500 gr vermiculite gemengd met 350 gram water. De pasgeboren dieren zijn, afhankelijk van de grootte van de eieren ca. 25-35 mm groot en wegen tussen de 30 en 40 gram.
Richtlijn: zorg voor een geschikte aflegplek voor eieren als er vrouwtjes zijn. Een geschikte aflegplek is voldoende diep.
Opgroei nakweekdieren
Na de opname van de dooierzak in het lichaam kunnen de schildpadjes worden geplaatst in een klein terrarium. Alvorens dit te doen, is het raadzaam de diertjes een badje aan te bieden met lauw water. De resten van het ei kunnen dan losweken en voorzichtig verwijderd worden. Tevens kunnen de diertjes dan drinken. Hier hebben ze echt behoefte aan. Het terrarium dient over een redelijk vochtig bodemsubstraat te beschikken. Bijvoorbeeld een mengsel van turf en Cocopeat, geen zand. Voedsel aanbieden in fijngesneden vorm en liefst op een plat en glad oppervlakte zodat er weinig van het bodemsubstraat met het voedsel samen wordt opgenomen. Dit kan leiden tot verstopping. De nominale temperatuur in het terrarium dient overdag rond de 22 °C tot 25 °C te zijn. Onder een spot mag dit oplopen tot 32 °C.
Richtlijn: geef jonge dieren een lichtvochtig substraat.
Richtlijn: er dient UV(B)-straling kunstmatig aangeboden te worden.
Voedsel
Stigmochelys pardalis is een zeer goede eter die leeft op een dieet van verschillende planten, grassen en vruchten. Deze soort heeft behoefte aan een vezelrijk dieet, rijk aan calcium. In gevangenschap is het aan te raden de dieren gevarieerd voedsel aan te bieden. Geschikte groenten zijn paksoi, andijvie, Chinese kool, spinazie, broccoli, wortel, witlof, taugé en ijsbergsla. Het heeft de voorkeur dit aan te vullen met grassen, weidebloemen en kruiden. Als vruchten kunnen bijvoorbeeld druiven, appel en peer sporadisch worden aangeboden. De voorkeur gaat uit naar cactusvijgen (Opuntia). Echter deze zijn alleen maar in het najaar gemakkelijk verkrijgbaar. Er moet echt aandacht besteed worden aan genoeg variatie in het aanbod van voedsel. Probeer daarom om af te wisselen tussen de verschillende soorten van voedsel of bied een goed gevarieerd mengsel aan bestaande uit verschillende groenten, grassen en kruiden. Als vervanger voor grassen, bijvoorbeeld in de wintermaanden, kan gekozen worden voor geweekte hooipellets. Deze kunnen dan in geweekte vorm over het voedermengsel worden verdeeld. Om het dieet volledig te laten voldoen aan het belang van het dier moeten er extra vitaminen, mineralen en calcium worden aangeboden. Dit kan toegediend worden door of over het voer. De dieren eten niet van sepiaschelpen. Maar geraspt over het voer lusten ze het graag.
Richtlijn: bied gevarieerde voeding en zorg voor mineralen en calcium.
Water
Het is gewenst om regelmatig vers drinkwater aan te bieden, waarbij bijvoorbeeld eens in de drie dagen voldoende is. Het drinkwater dient altijd vers te zijn; schildpadden gebruiken het water ook om in te gaan zitten, waardoor het water vervuild raakt.
Richtlijn: zorg ervoor dat de dieren periodiek drinkwater krijgen en zorg ervoor dat het drinkwater altijd schoon is.
Ziekte
Raadpleeg in geval van twijfel altijd een reptielenarts. Op nbsv.nl vind je een overzicht van gespecialiseerde reptielenartsen. Een gezonde schildpad is actief, kijkt goed uit de ogen, eet en heeft geen snotneus. Ga niet zelf zitten dokteren. Geef een ziek dier in ieder geval voldoende warmte en incidenteel een lauw badje om de darmen te legen. Vang ontlasting op en neem dit mee naar de reptielenarts voor onderzoek naar bijvoorbeeld parasieten of wormpjes.
Praktijkvoorbeelden